Responsive image

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Download de app voor meer functionaliteit.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Artikel 50, lid 1, VWEU, en met name artikel 50, lid 2, punt g), VWEU, voorzien in de bevoegdheid van de EU om op te treden teneinde vrijheid van vestiging voor een bepaalde activiteit te verwezenlijken, in het bijzonder “door, voor zover nodig, de waarborgen te coördineren welke in de lidstaten worden verlangd van de rechtspersonen in de zin van de tweede alinea van artikel 54, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken”. Een mogelijk voorbeeld hiervan zijn de coördinatiemaatregelen betreffende de bescherming van de belangen van aandeelhouders van ondernemingen en andere belanghebbenden, teneinde die bescherming in de gehele Europese Unie gelijkwaardig te maken wanneer de verschillen tussen de nationale voorschriften van dien aard zijn dat zij de vrijheid van vestiging belemmeren 41 . Op deze bepaling kan een beroep worden gedaan om te voorkomen dat er, als gevolg van een uiteenlopende ontwikkeling van de nationale wetgevingen, belemmeringen voor de vrijheid van vestiging ontstaan of zullen ontstaan. Het ontstaan van dergelijke belemmeringen moet waarschijnlijk zijn en de betrokken maatregel moet erop gericht zijn deze te voorkomen 42 .

Dit voorstel regelt de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen op het gebied van duurzaamheid en bestrijkt tegelijkertijd — voor zover gekoppeld aan die passende zorgvuldigheid — de plichten van bestuurders van ondernemingen en de beheersystemen van ondernemingen om de passende zorgvuldigheid te betrachten. Het voorstel heeft derhalve betrekking op procedures en maatregelen ter bescherming van de belangen van de vennoten van de ondernemingen en belanghebbenden. Verscheidene lidstaten hebben onlangs wetgeving inzake passende zorgvuldigheid op het gebied van duurzaamheid ingevoerd 43 , terwijl andere bezig zijn met het opstellen van wetgeving of maatregelen overwegen 44 . Ook een toenemend aantal lidstaten heeft de kwestie onlangs gereguleerd door van bestuurders te eisen dat zij rekening houden met de externe effecten van de onderneming 45 , dat zij bij hun besluiten voorrang geven aan de belangen van belanghebbenden 46 of dat zij een beleidsverklaring over de mensenrechtenstrategie van de onderneming aannemen 47 . Nieuwe en opkomende wetten over passende zorgvuldigheid lopen in de Europese Unie sterk uiteen, ondanks het voornemen van alle lidstaten om voort te bouwen op bestaande internationale normen (VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de OESO-richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap) en leiden dus tot uiteenlopende eisen. Bepaalde lidstaten hebben wetgeving aangenomen, of zullen dat waarschijnlijk doen, die beperkt is tot specifieke duurzaamheidskwesties in waardeketens 48 . Het persoonlijk toepassingsgebied, de materiële zorgvuldigheidsvereisten, de handhavingsregelingen en de daarmee samenhangende verplichtingen van bestuurders lopen uiteen en zullen dat in de toekomst wellicht nog meer doen 49 . Verwacht mag worden dat andere lidstaten zullen besluiten op dit gebied geen wetgeving vast te stellen. De sterk uiteenlopende eisen van de lidstaten leiden dus tot versnippering van de interne markt. Deze versnippering zal mettertijd waarschijnlijk nog toenemen.

Deze versnippering dreigt ook te leiden tot ongelijke mededingingsvoorwaarden voor ondernemingen binnen de interne markt. Ten eerste zijn ondernemingen en hun bestuurders — met name van ondernemingen met grensoverschrijdende waardeketens — reeds onderworpen aan verschillende vereisten en zullen zij waarschijnlijk aan nog meer verschillende vereisten moeten voldoen, afhankelijk van de plaats waar zij statutair zijn gevestigd. Dit leidt tot concurrentievervalsing. Bovendien kunnen sommige ondernemingen, afhankelijk van de wijze waarop zij hun activiteiten op de interne markt structureren, tegelijkertijd onder het toepassingsgebied van twee of meer verschillende nationale rechtskaders inzake duurzame corporate governance vallen 50 . Dit kan leiden tot dubbele voorschriften, nalevingsmoeilijkheden, een gebrek aan rechtszekerheid voor ondernemingen en zelfs tot onderling onverenigbare parallelle wettelijke voorschriften. Omgekeerd is het mogelijk dat sommige ondernemingen niet onder het toepassingsgebied van een nationaal kader vallen om de enkele reden dat zij volgens het nationale recht geen relevante banden hebben met het rechtsgebied van een lidstaat waar zorgvuldigheidsvereisten gelden, en daardoor een voordeel hebben ten opzichte van hun concurrenten.

Met de voorgestelde handeling wordt beoogd dergelijke belemmeringen voor het vrije verkeer en concurrentievervalsing te voorkomen en weg te nemen door harmonisatie van de vereisten voor ondernemingen om passende zorgvuldigheid te betrachten met betrekking tot hun eigen activiteiten, dochterondernemingen en waardeketens en de daarmee samenhangende verplichtingen van bestuurders. Zij zullen leiden tot gelijke mededingingsvoorwaarden waarbij ondernemingen van vergelijkbare omvang en hun bestuurders aan dezelfde eisen moeten voldoen om duurzame corporate governance en zorgvuldigheidsmaatregelen in hun interne beheersystemen te integreren en aldus de belangen van de belanghebbenden van de onderneming op een vergelijkbare manier te beschermen. Geharmoniseerde voorwaarden zouden gunstig zijn voor grensoverschrijdende vestiging, met inbegrip van bedrijfsactiviteiten en ook beleggingen, aangezien het vergelijken van duurzaamheidsvereisten voor ondernemingen zou worden vergemakkelijkt en de betrokkenheid gemakkelijker en dus minder kostbaar zou worden.

Artikel 50 VWEU is een lex specialis voor maatregelen ter verwezenlijking van de vrijheid van vestiging. Van de voorgestelde maatregelen vallen die betreffende de corporate governance van ondernemingen onder deze rechtsgrondslag, met name de integratie van passende zorgvuldigheid in het beleid van de ondernemingen, maatregelen betreffende plannen van ondernemingen om ervoor te zorgen dat hun bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, en daarmee verband houdende beloningsmaatregelen, alsmede bepalingen betreffende de zorgplicht van bestuurders, en de plichten van bestuurders betreffende de invoering van en het toezicht op passende zorgvuldigheid.

Om de beschreven belemmeringen voor de interne markt op een alomvattende manier aan te pakken, wordt artikel 50 VWEU hier gecombineerd met de algemene bepaling van artikel 114 VWEU. Artikel 114 VWEU voorziet in de vaststelling van maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. De EU-wetgever kan met name een beroep doen op artikel 114 VWEU wanneer de verschillen tussen de nationale voorschriften van dien aard zijn dat zij de fundamentele vrijheden belemmeren of tot concurrentievervalsing leiden en aldus een rechtstreekse invloed hebben op de werking van de interne markt.

Zoals hierboven uiteengezet, hebben de verschillen tussen de nationale voorschriften inzake duurzame corporate governance en zorgvuldigheidsvereisten een direct effect op de werking van de interne markt, en dat effect zal in de toekomst waarschijnlijk nog groter worden. Naast de aangelegenheden die in artikel 50 VWEU worden geregeld, heeft deze handeling betrekking op andere gebieden van de totstandbrenging en de werking van de interne markt. Indien de EU-wetgever niet optreedt, zouden met name de productie en het verkeer van goederen en diensten overhellen ten gunste van rechtsgebieden zonder zorgvuldigheidsregelingen of met minder strenge regelingen, of van ondernemingen die in dergelijke rechtsgebieden zijn gevestigd, hetgeen een aanzienlijk effect zou hebben op het verkeer van goederen en diensten. Bovendien zullen ondernemingen die goederen of diensten leveren, met name kmo’s, worden geconfronteerd met uiteenlopende voorschriften en verwachtingen van in verschillende lidstaten gevestigde klanten. Zo kan de wetgeving van de ene lidstaat eisen dat de leverancier audits door derden uitvoert, terwijl een andere lidstaat kan eisen dat dezelfde leverancier deelneemt aan erkende sectorale regelingen en initiatieven van meerdere belanghebbenden. De ene lidstaat kan eisen dat de onderneming passende zorgvuldigheid betracht met betrekking tot gevestigde zakenrelaties, terwijl de andere lidstaat alleen de directe leveranciers bestrijkt. Dit zou leiden tot een vermenigvuldiging van verschillende, gedeeltelijk onverenigbare eisen, waardoor het vrije verkeer van goederen en diensten in de Europese Unie zou worden verstoord.

Het valt te verwachten dat deze verstoringen en effecten mettertijd ernstiger zullen worden, aangezien steeds meer lidstaten uiteenlopende nationale wetgevingen zullen aannemen of zelfs tot een “race to the bottom” kunnen leiden wat toekomstige zorgvuldigheidswetgeving betreft.

Concurrentievervalsing is ook relevant voor de wettelijke aansprakelijkheid in geval van schade die in de waardeketen van een onderneming wordt veroorzaakt. Sommige nationale rechtskaders inzake passende zorgvuldigheid bevatten een uitdrukkelijke wettelijke-aansprakelijkheidsregeling in verband met het niet betrachten van de passende zorgvuldigheid, terwijl andere een specifieke wettelijke-aansprakelijkheidsregeling uitdrukkelijk uitsluiten 51 . Een aantal ondernemingen is voor de rechter gedaagd wegens het veroorzaken of niet voorkomen van negatieve effecten op het niveau van hun dochterondernemingen of waardeketens. Dergelijke zaken worden nu beslist op basis van verschillende voorschriften. Bij gebrek aan gemeenschappelijke voorschriften kunnen uiteenlopende nationale aansprakelijkheidsregelingen tot verschillende resultaten leiden, afhankelijk van de vraag of er sprake is van zeggenschap over het eigendom (met betrekking tot dochterondernemingen) of feitelijke zeggenschap (via directe contracten of wanneer de zeggenschap door de onderneming kan worden uitgeoefend via cascadeovereenkomsten of andere hefbomen in indirecte zakelijke relaties). Deze versnippering zou leiden tot concurrentievervalsing op de interne markt, aangezien een onderneming die in de ene lidstaat gevestigd is het onderwerp van schadeclaims zou kunnen worden wegens schade die in de waardeketen is veroorzaakt, terwijl een onderneming met dezelfde waardeketen van dit financiële en reputatierisico zou zijn vrijgesteld als gevolg van uiteenlopende nationale voorschriften.

De voorgestelde wettelijke-aansprakelijkheidsregeling zou verduidelijken welke voorschriften van toepassing zijn in geval van schade bij de eigen activiteiten van een onderneming, op het niveau van haar dochterondernemingen en op het niveau van directe en indirecte zakenrelaties in de waardeketen. Voorts strekt de voorgestelde bepaling inzake het toepasselijke recht ertoe de toepassing van de geharmoniseerde voorschriften, onder meer inzake wettelijke aansprakelijkheid, ook te waarborgen in gevallen waarin het op een dergelijke vordering toepasselijke recht anders niet het recht van een lidstaat is. Het is dan ook van essentieel belang dat voor de nodige gelijke concurrentievoorwaarden wordt gezorgd.

Subsidiariteit

Ten eerste is het onwaarschijnlijk dat de wetgeving van de lidstaten op dit gebied op zichzelf voldoende en efficiënt is. Wat specifieke grensoverschrijdende problemen betreft, zoals verontreiniging, klimaatverandering, biodiversiteit enz., wordt individueel optreden bemoeilijkt wanneer andere lidstaten geen actie ondernemen. Het is onwaarschijnlijk dat internationale verbintenissen, zoals de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van het UNFCCC 52 , het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere multilaterale milieuovereenkomsten, door maatregelen van individuele lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt. Voorts hebben de risico’s die voortvloeien uit de negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de waardeketens van ondernemingen vaak grensoverschrijdende gevolgen (bv. verontreiniging, transnationale toeleverings- en waardeketens).

Ten tweede zijn veel ondernemingen in de hele EU of wereldwijd actief; waardeketens breiden zich uit tot andere lidstaten van de Europese Unie en in toenemende mate tot derde landen. Institutionele beleggers die over de grenzen heen beleggen, bezitten een groot deel (38 % 53 ) van de totale marktkapitalisatie van grote Europese beursgenoteerde ondernemingen, waardoor veel ondernemingen grensoverschrijdend eigenaar zijn en hun activiteiten worden beïnvloed door regelgeving in sommige landen of het uitblijven van maatregelen in andere landen. Dit is een van de redenen waarom vooroplopende ondernemingen aantoonbaar terughoudend zijn om verdere stappen te zetten in de aanpak van duurzaamheidskwesties, waaronder die in de huidige waardeketens 54 , en vragen om grensoverschrijdende gelijke mededingingsvoorwaarden.

Ten derde hebben ondernemingen die op de interne markt en daarbuiten actief zijn, rechtszekerheid en gelijke concurrentievoorwaarden nodig voor hun duurzame groei. Sommige lidstaten hebben onlangs wetgeving inzake passende zorgvuldigheid ingevoerd 55 , terwijl andere bezig zijn wetgeving op te stellen of maatregelen overwegen 56 . De bestaande voorschriften van de lidstaten en de voorschriften die in voorbereiding zijn, hebben al geleid tot uiteenlopende voorschriften, en zouden tot meer kunnen leiden, wat inefficiënt dreigt te zijn en tot ongelijke concurrentievoorwaarden dreigt te leiden. Er zijn aanzienlijke indirecte gevolgen van uiteenlopende zorgvuldigheidswetten op de leveranciers die leveren aan verschillende ondernemingen die onder verschillende wetten vallen, aangezien de verplichtingen in de praktijk worden vertaald in contractbepalingen. Als de zorgvuldigheidsvereisten van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, leidt dit tot rechtsonzekerheid, versnippering van de interne markt, extra kosten en complexiteit voor ondernemingen en hun beleggers die grensoverschrijdend actief zijn, alsook voor andere belanghebbenden. EU-optreden kan dit voorkomen en heeft dus een toegevoegde waarde.

Ten slotte kan, in vergelijking met individuele acties door de lidstaten, EU-optreden zorgen voor een krachtige Europese stem in beleidsontwikkelingen op een mondiaal niveau 57 .

Evenredigheid

De lasten voor de ondernemingen als gevolg van de nalevingskosten zijn aangepast aan de omvang, de beschikbare middelen en het risicoprofiel. Ondernemingen hoeven alleen passende maatregelen te nemen die in verhouding staan tot de ernst en de waarschijnlijkheid van de negatieve effecten, en die de onderneming redelijkerwijs kan nemen, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de kenmerken van de economische sector en van de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om voorrang te geven aan het nemen van maatregelen. Daartoe werden het materiële en persoonlijke toepassingsgebied en de handhavingsbepalingen beperkt, zoals hieronder nader wordt toegelicht.

Wat het “persoonlijke toepassingsgebied” van de zorgvuldigheidsverplichtingen betreft (d.w.z. welke bedrijfscategorieën eronder vallen), zijn kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), waartoe ook micro-ondernemingen behoren en die in totaal ongeveer 99 % van alle ondernemingen in de Europese Unie uitmaken, uitgesloten van de zorgvuldigheidsverplichting. Voor deze categorie ondernemingen zouden de financiële en administratieve lasten van het opzetten en uitvoeren van een zorgvuldigheidsprocedure relatief hoog zijn. Meestal beschikken zij niet over reeds bestaande zorgvuldigheidsmechanismen, hebben zij geen knowhow of gespecialiseerd personeel, en zouden de kosten van het verrichten van zorgvuldigheidsonderzoek hen onevenredig treffen. Zij zullen echter worden blootgesteld aan een deel van de kosten en lasten via hun zakelijke relaties met ondernemingen die binnen het toepassingsgebied vallen, aangezien van grote ondernemingen wordt verwacht dat zij de eisen op hun beurt ook zullen stellen aan hun leveranciers. Daarom zullen ondersteunende maatregelen nodig zijn om kmo’s te helpen bij het opbouwen van operationele en financiële capaciteit. Ondernemingen waarvan de zakenpartner een kmo is, zijn ook verplicht hen te ondersteunen bij het voldoen aan de zorgvuldigheidsvereisten, ingeval dergelijke vereisten de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zouden brengen. Bovendien omvat de waardeketen van de financiële sector niet de kleine en middelgrote ondernemingen die leningen, kredieten, financieringen, verzekeringen of herverzekeringen ontvangen. Tegelijkertijd zal de blootstelling van een individuele kmo aan negatieve duurzaamheidseffecten in de regel lager zijn dan de blootstelling van grotere ondernemingen. Daarom zullen zeer grote ondernemingen 58 onder de volledige zorgvuldigheidsverplichting vallen, ook al omdat vele van hen reeds bepaalde processen toepassen, bv. in verband met verslagleggingsverplichtingen. De geselecteerde omzetcriteria zullen met name diegene eruit filteren die de grootste invloed op de economie van de Europese Unie hebben. Bovendien voorziet deze richtlijn in maatregelen om het door laten werken van de lasten van die grote ondernemingen op de kleinere leveranciers in de waardeketen te beperken en om ten aanzien van kmo’s billijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren.

Wat ondernemingen met een lagere omzet en minder werknemers betreft 59 , blijft de zorgvuldigheidsverplichting beperkt tot die ondernemingen die actief zijn in sectoren met een bijzonder grote impact die tegelijkertijd onder de bestaande sectorale OESO-richtsnoeren vallen 60 . Voorts is de financiële sector, ondanks het feit dat de OESO-richtsnoeren ook op deze sector betrekking hebben, niet opgenomen in de lijst van sectoren met een grote impact, vanwege de specifieke kenmerken ervan. Met deze beperking wordt beoogd een evenwicht tot stand te brengen tussen het belang van de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn en het belang van de minimalisering van de financiële en administratieve lasten voor ondernemingen. De zorgvuldigheidsvereisten voor deze ondernemingen zullen worden vereenvoudigd, aangezien zij zich alleen zullen richten op ernstige negatieve effecten die relevant zijn voor hun sector. Bovendien zal de zorgvuldigheidsverplichting pas twee jaar na het einde van de omzettingsperiode voor deze richtlijn op hen van toepassing zijn, zodat zij de nodige processen en procedures kunnen vaststellen en kunnen profiteren van de samenwerking van de sector, technologische ontwikkelingen, normen enz. die waarschijnlijk zullen worden ingegeven door de eerdere ingangsdatum voor grotere ondernemingen.

Voor zover deze richtlijn ook betrekking heeft op ondernemingen uit derde landen, zijn de criteria die worden gebruikt om te bepalen welke ondernemingen uit de EU en uit derde landen onder de richtlijn vallen, niet dezelfde, maar wordt ervoor gezorgd dat ondernemingen uit derde landen niet méér kans lopen binnen het toepassingsgebied te vallen. Voor hen wordt een netto-omzetdrempel gehanteerd (150 miljoen EUR voor groep 1 en 40 miljoen EUR voor groep 2), maar deze omzet moet wel volledig in de Europese Unie worden behaald. EU-bedrijven moeten op hun beurt een wereldwijde netto-omzet van 150 miljoen EUR hebben en moeten ook voldoen aan een werknemerscriterium (meer dan 500 werknemers in groep 1 en meer dan 250 werknemers in groep 2). Een dergelijk verschil in de gehanteerde criteria is om de volgende redenen gerechtvaardigd:

–Het EU-omzetcriterium voor ondernemingen uit derde landen schept een band met de EU. Het is gerechtvaardigd om alleen de in de Europese Unie behaalde omzet in aanmerking te nemen, aangezien een dergelijke drempel, mits naar behoren gekalibreerd, een territoriale band creëert tussen de ondernemingen uit derde landen en de Europese Unie door de gevolgen die de activiteiten van deze ondernemingen kunnen hebben voor de interne markt van de EU, hetgeen voldoende is om het EU-recht van toepassing te laten zijn op ondernemingen uit derde landen.

–Ook heeft de richtlijn betreffende de verslaglegging per land — een wijziging van de jaarrekeningenrichtlijn — reeds de methoden vastgesteld voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen van buiten de EU, terwijl een dergelijke methode niet bestaat voor de berekening van het aantal werknemers van ondernemingen uit derde landen. De ervaring met de Franse wet die de zorgvuldigheidsvereisten regelt, leert dat, bij gebrek aan een gemeenschappelijke definitie van een werknemer 61 , het aantal werknemers (wereldwijd) moeilijk te berekenen is, wat het moeilijk maakt om te bepalen welke bedrijven uit derde landen onder het toepassingsgebied vallen, wat een doeltreffende handhaving van de voorschriften verhindert.

–Het gebruik van zowel werknemers- als omzetcriteria voor EU-ondernemingen zou zorgen voor een betere afstemming op het voorstel voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, die moet worden gebruikt voor de verslaglegging over zorgvuldigheidsmaatregelen en -beleid voor EU-ondernemingen.

–Hoewel de richtlijn betrekking zal hebben op ongeveer 13 000 EU-ondernemingen 62 , zal zij volgens de ramingen van de Commissie slechts betrekking hebben op ongeveer 4 000 ondernemingen uit derde landen 63 . Het feit dat EU-ondernemingen alleen onder de richtlijn zullen vallen indien zij ook de minimumgrens voor het aantal werknemers bereiken, zal de concurrentievoorwaarden op de interne markt van de EU hoogstwaarschijnlijk niet veranderen: de twee omvangscriteria die van toepassing zijn op EU-ondernemingen zullen, zelfs indien zij worden gecumuleerd, ertoe leiden dat relatief kleinere ondernemingen nog steeds onder de richtlijn vallen in vergelijking met ondernemingen uit derde landen, omdat in hun geval de volledige wereldwijde netto-omzet van de onderneming in aanmerking moet worden genomen.

Ten slotte zijn grote ondernemingen uit derde landen met een hoge omzet in de Europese Unie in staat de zorgvuldigheidsvereisten toe te passen en zullen zij ook bij hun activiteiten elders profiteren van de voordelen die aan de zorgvuldigheidsvereisten verbonden zijn. In alle andere opzichten vallen ondernemingen uit derde landen op dezelfde wijze onder de zorgvuldigheidsvoorschriften als hun tegenhangers in de EU (bijvoorbeeld wat betreft de regeling die van toepassing is op ondernemingen die actief zijn in sectoren met een grote impact en de identieke overgangsperiode voor die ondernemingen). De harmonisatie van de verplichtingen van bestuurders blijft beperkt tot EU-ondernemingen; voor ondernemingen uit derde landen gelden dus beperktere verplichtingen.

Het “materiële toepassingsgebied” is voornamelijk gericht en gestructureerd op de zorgvuldigheidsverplichting van de onderneming en omvat de mensenrechten en de negatieve milieueffecten die duidelijk kunnen worden omschreven in bepaalde internationale verdragen. De voorgestelde taken van de bestuurders zorgen voor een nauw verband met de zorgvuldigheidsverplichtingen en zijn dus noodzakelijk voor de doeltreffendheid van de passende zorgvuldigheid. De plichten van bestuurders omvatten ook de verduidelijking van de wijze waarop bestuurders geacht worden te voldoen aan de zorgplicht om te handelen in het belang van de onderneming.

Effectieve handhaving van de zorgvuldigheidsplicht is essentieel voor het bereiken van de doelstellingen van het initiatief. Deze richtlijn zal voorzien in een combinatie van sancties en wettelijke aansprakelijkheid.

Wat de particuliere handhaving door middel van wettelijke aansprakelijkheid betreft, wordt een verschillende benadering gehanteerd ten aanzien van de eigen activiteiten en de dochterondernemingen van de onderneming enerzijds en van de zakenrelaties anderzijds. De wettelijke aansprakelijkheid betreft met name alleen gevestigde zakenrelaties waarvan een onderneming verwacht dat zij een duurzame relatie zullen hebben, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of louter bijkomstig onderdeel van de waardeketen van de onderneming vormen. De onderneming is niet aansprakelijk voor het niet voorkomen of het niet (doen) stoppen van schade op het niveau van indirecte zakelijke relaties indien zij gebruik heeft gemaakt van cascadeovereenkomsten en zekerheid, en maatregelen heeft genomen om de naleving ervan te controleren, tenzij het in de omstandigheden van het geval onredelijk was te verwachten dat de feitelijk genomen maatregelen, ook wat de controle op de naleving betreft, toereikend zouden zijn om de negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te stoppen of de omvang ervan zo gering mogelijk te houden. Voorts moet bij de beoordeling van het bestaan en de omvang van aansprakelijkheid naar behoren rekening worden gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de schade in kwestie, om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die van haar worden verlangd door een toezichthoudende autoriteit, met alle gedane investeringen en alle verleende gerichte steun, alsook met de samenwerking met andere entiteiten om de negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.

Deze benadering van de wettelijke aansprakelijkheid zal ook het risico van buitensporig procederen beperken.

De maatregelen in verband met de handhaving van de zorgvuldigheidsplicht door de overheid gaan niet verder dan nodig is. In deze richtlijn wordt verduidelijkt dat elke sanctie die wegens niet-naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen wordt opgelegd, evenredig moet zijn. Indien de overheidsinstanties die onderzoeken of de onderneming deze richtlijn naleeft, een tekortkoming vaststellen, moeten zij de onderneming eerst een passende termijn gunnen om corrigerende maatregelen te nemen. De richtlijn schetst een beperkt aantal sancties die in alle lidstaten moeten worden toegepast, maar laat het aan de lidstaten over om te zorgen voor een evenredige handhavingsprocedure, in overeenstemming met hun nationale wetgeving. Wanneer geldboetes worden opgelegd, worden deze gebaseerd op de omzet van de onderneming om het evenredige niveau ervan te waarborgen.

Voorts brengt deze richtlijn geen onnodige kosten mee voor de Europese Unie, de nationale regeringen of de regionale of lokale autoriteiten. De richtlijn laat het aan de lidstaten over hoe zij de handhaving organiseren. Het toezicht kan worden uitgeoefend door de bestaande autoriteiten. Om de kosten te verminderen (bijvoorbeeld bij het toezicht op ondernemingen uit derde landen die in verschillende lidstaten actief zijn) en het toezicht, de coördinatie, het onderzoek en de uitwisseling van informatie te verbeteren, zal de Commissie een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten oprichten.

Deze richtlijn maakt samenwerking tussen ondernemingen, het gebruik van sectorale regelingen en initiatieven van meerdere belanghebbenden mogelijk om de kosten van de naleving van deze richtlijn voor de ondernemingen te verminderen.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een richtlijn, aangezien artikel 50 VWEU de rechtsgrondslag is voor vennootschapsrechtelijke wetgeving met betrekking tot de bescherming van de belangen van vennoten van vennootschappen en anderen, teneinde die bescherming in de gehele Europese Unie gelijkwaardig te maken. Artikel 50 VWEU bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad besluiten nemen door middel van richtlijnen.

De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de criteria voor de verslaglegging door ondernemingen uit derde landen over passende zorgvuldigheid.

Om de ondernemingen en de autoriteiten van de lidstaten te helpen bij het nakomen van hun zorgvuldigheidsverplichtingen, kan de Commissie, zo nodig in overleg met de betrokken Europese instanties, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van de toepassing van de zorgvuldigheidsverplichting en andere instanties, richtsnoeren opstellen. Richtsnoeren kunnen ook worden gebruikt om niet-bindende modelcontractbepalingen te schetsen die ondernemingen kunnen gebruiken wanneer zij de verplichting in hun waardeketen trapsgewijs doorgeven.

Daarnaast kan de Commissie, voortbouwend op bestaande EU-acties en -instrumenten, andere ondersteunende maatregelen nemen om de toepassing van de zorgvuldigheidsvereisten binnen de Europese Unie en in derde landen te ondersteunen, waaronder het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden om ondernemingen te helpen hun verplichtingen na te komen en kmo’s die de gevolgen van deze richtlijn ondervinden, op andere manieren te ondersteunen. Dit kan verder worden aangevuld met EU-instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking om regeringen van derde landen en stroomopwaartse economische actoren in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten van hun operaties en stroomopwaartse zakelijke relaties op de mensenrechten en het milieu.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.